Koen Kloosterhuis (1994) vraagt zich af hoe de natuurlijke wereld zich verhoudt tot de kunstmatige schepping van de mens en in welke mate zijn eigen identiteit van buitenaf wordt gevormd. “Ik kwam er al snel achter, dat ik wilde dat mijn werk geen ding in de wereld was maar een plek’, aldus Kloosterhuis. ‘Ik wilde dat mensen zich in mijn werk konden bevinden.”
Zo maakte hij een soort kooi (Caput, 2013) waarin hij materialen en objecten van buiten verwerkte tot kleine sculpturen, totdat de ruimte zo vol werd dat hij die moest verlaten. In zijn onderzoek is het huis van zijn vader vaak een vertrekpunt. Voor A realm of intimate power (second nature) (2018) keek hij naar het woonhuis als een soort collage. Een logische verzameling voor wie erin opgroeit, maar feitelijk een artificieel bij elkaar gebrachte opeenstapeling van spullen die samen een omgeving vormen. In een cirkel van houten vloerdelen ligt een kleurrijke vogel naast kauwgomballen en blokken. Het is natuur tegenover cultuur. Feitelijk hebben ze niets met elkaar te maken, maar in de context van zijn vaders huis horen ze bij elkaar.
Paradise, voortgekomen uit hetzelfde onderzoek, baseerde Kloosterhuis op Nederlandse tuinen en in het bijzonder de tuin van zijn vader: een betonvlakte met een verzameling tuinbeelden – onder andere van Maria en een panda. De titel Paradise is een verwijzing naar de middeleeuwse kloostertuin als afspiegeling van het Paradijs.
Tekst: Esther Darley