Het is moeilijk om niet te glimlachten bij het zien van de kinetische installaties van Leon de Bruijne (1992). Hij gebruikt straatlantaarnlampen als reuzentollen, plaatst houten stoelen op een loopband van schuurpapier en schiet met een zelfontworpen kanon kerstbomen onder luid spektakel de ruimte in. De Bruijnes atelier vertoont gelijkenissen met de werkplaats van een hout- of metaalbewerker, maar hij is geen technicus die kunst wil maken:
“ik ben een kunstenaar die flirt met de wereld van de techniek en sta zodoende met één been in beide werelden. Uit deze omgeving komen, spelenderwijs, mijn ideeën en beelden voort”.
Wanneer er een frictie ontstaat tussen kunst en techniek, wanneer object en machine een ongemakkelijke relatie aangaan, ontstaan er volgens De Bruijne interessante beelden. Onder die vrolijke beelden kun je ook een verborgen boodschap lezen. Zo maakte hij ooit een hoepelmachine die perfect kon hoepelen, maar daarmee ook het spelelement van de mens afpakte. Met Baksteenfabriek (2015), een gigantisch rad van plastic stortkokers waarin bakstenen doelloos circuleerden, stak De Bruijne de draak met machinale productieprocessen en vooruitgang. Voor Turmoil plaatst hij zes gloednieuwe felgekleurde olievaten in een piramidevorm op elkaar. Door de onderste drie aan te drijven volgen de bovenste drie vanzelf. Het staat in schril contrast met het roestige olievat op een steekkarretje ernaast. In een video trekt de kunstenaar het moeizaam voort terwijl het bij elke omwenteling op het wegdek een streep zand achterlaat. De Bruijne laat zijn publiek zelf conclusies trekken maar in de huidige crisis rondom fossiele brandstoffen lijkt slechts een conclusie mogelijk.
Tekst: Esther Darley