Bottom up
In Nederland hechten we aan het autonome kunstpodium dat haar eigen opdracht formuleert en opereert in grote vrijheid. Het is daarom verrassend om te zien dat Karskens en Bouillis concluderen: Wat we zagen was dat naast een interessante artistieke koers, het succes van instellingen voor een belangrijk gedeelte samenhangt met het inzicht dat instellingen hebben in de belangen die hen omringen. Wat we ook ondervonden is dat een onderzoek naar het functioneren van instellingen niet kan worden gedaan zonder een reeks factoren te introduceren die niet tot de instelling zelf behoren, maar wel haar institutionele slagkracht mede bepalen.
Verreweg de meeste kunstpodia die op dit moment in Nederland worden ondersteund binnen de meerjarige regeling kunstpodia van het Mondriaan Fonds of binnen de regeling voor presentatie-instellingen in de landelijke basisinfrastructuur (BIS), hebben een ‘bottom-up’ ontstaansgeschiedenis. Hun oorsprong ligt veelal in kleine particuliere initiatieven met een autonoom programma gericht op de presentatie van actuele beeldende kunst. Dat autonome programma blijft leidend, maar wordt later vaak aangevuld met educatieve activiteiten en/of inhoudelijk debat. Meestal kregen deze instellingen eerst lokale projectondersteuning, om in de loop der jaren langzaam te groeien richting een combinatie van lokale en landelijke instellingssubsidies.
Een gemiddeld kunstpodium met zo’n bottom-up ontstaansgeschiedenis komt meestal niet veel verder dan een paar ton aan inkomsten per jaar. Daarmee worden de ruimtes – veelal in broedplaatsen of te gentrificeren wijken – gehuurd en wordt een zeer beperkte hoeveelheid personeel betaald. De combinatie van een ontoegankelijke locatie, weinig personeel en onvoldoende middelen voor communicatie biedt de meeste organisaties weinig perspectief om ooit op een volwaardig professioneel niveau te komen.
Kleine grootverdieners
Van alle kunstpodia in Nederland zijn Melly en de Oude Kerk relatieve grootverdieners. Zij hebben een begroting van meer dan een miljoen euro per jaar. Zij hebben, in tegenstelling tot vele andere collega-instellingen, geen bottom-up origine en zijn gevestigd in het centrum van een stad in de Randstad. Melly komt voort uit de behoefte van de stad Rotterdam om een instituut van internationale allure te herbergen. De Oude Kerk is naast kunstinstelling niet alleen een functionerende kerk, maar ook het oudste gebouw van Amsterdam en is daardoor een toeristische attractie met meer mogelijkheden om eigen inkomsten te genereren.
Ondanks het feit dat de jaarbegrotingen van Melly en de Oude Kerk voor kunstpodiumbegrippen ver boven het Nederlandse maaiveld uitsteken, halen ze bij lange na niet het niveau van die van Palais de Tokyo in Parijs, Wiels in Brussel of de ICA in Londen. Palais de Tokyo heeft een begroting die zelfs bijna tien keer zo groot is. En ondanks dat de Oude Kerk, dankzij haar toeristische status en centrale ligging, imponerende bezoekerscijfers kan overleggen, steken ze schril af bij de bijna 600.000 bezoekers die Palais de Tokyo jaarlijks ontvangt.
Zoals we kunnen leren uit het rapport van Karskens en Bouilles, ligt de oorsprong van Palais de Tokyo in de ambitie van de Franse staat om te kunnen concurreren met omliggende landen en met steden als Londen en Berlijn. Het succes van Palais de Tokyo wordt verder gezien in de specifieke constructie van het bedrijfsmodel. Geen particuliere stichting met een afhankelijkheid van diverse fondsen van lokaal tot nationaal niveau, maar een BV met de staat als enige aandeelhouder en de mogelijkheid om de eigen ruimtes ook commercieel te exploiteren.
De bezoekers van Palais de Tokyo komen af op het toonaangevende programma, waarbinnen belangwekkende kunstenaars grootse presentaties tonen. Ze worden wellicht ook aangetrokken door de majestueuze ruimte (22.000 vierkante meter) in het centrum, schuin tegenover de Eiffeltoren; na een bezoek schuiven ze wellicht aan in het restaurant met uitzicht op de Seine. Palais de Tokyo is meer dan een internationale culturele hotspot; het is een grote reclamezuil voor elk kunstpodium in Frankrijk omdat hier het kunstpodium en de experimentele beeldende kunst grootst gevierd worden. Het is een publieksmagneet en dat bevordert het draagvlak voor de ondersteuning van beeldende kunst.
Regiomaatwerk
Van buiten de Randstad wordt met enige regelmaat kritisch gekeken naar de beperkte toekenningen aan kunstpodia uit de regio binnen de BIS en bij het Mondriaan Fonds.
Nederlandse Kunstpodia blijven in schaal achter bij die in het buitenland, maar kunstpodia in Friesland, Gelderland of Zeeland hebben qua schaal en bereik op hun beurt een flinke achterstand op de instellingen in de Randstad. Terwijl in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam verschillende instellingen in één stad samen een energieke kunstscene kunnen vormen, is de afstand tussen instellingen in bijvoorbeeld Friesland te groot om elkaar te kunnen versterken. Daarbij komt dat de lagere bevolkingsdichtheid in de regio kunstpodia minder de gelegenheid biedt een stevige publieksbasis te vormen.
Een gevolg is dat het voor kunstpodia buiten de Randstad vaak lastiger is om actuele programma’s te produceren die impact en publieksbereik genereren, wat een nadelig effect op de inhoudelijke en professionele ontwikkeling van een instelling kan hebben. Ook hier ligt een negatieve spiraal op de loer, want door een gebrek aan ontwikkeling, impact en publieksbereik wordt het risico op afwijzing door het rijk groter, terwijl die ondersteuning juist zou kunnen bijdragen aan de inhoudelijke ontwikkeling en het publieksbereik van een kunstpodium.
Het is zinvol te kijken naar wat het beste format, en de meest geschikte doelstelling en functie van een instelling zou kunnen zijn, zodat meegewogen kan worden welke vorm goed aansluit op de lokale context. Ook hier biedt het rapport Kunstpodia: Een internationaal perspectief een interessant voorbeeld.
De Fracs in Frankrijk komen volgens Karskens en Bouillis voort uit een nationaal programma om buiten het culturele centrum van de regio Parijs een hoogkwalitatief aanbod van beeldende kunst te genereren voor een divers publiek. Hoewel de Fracs het resultaat zijn van nationaal beleid, heeft elke Frac zijn eigen lokale collectie en koers. Het aanbod wordt gericht op de specifieke context van het gebied waar de Frac gevestigd is. De Fracs zijn gehuisvest in professionele toonzalen voor hedendaagse kunst, vormgegeven door vooraanstaande architecten. Maar ze beperken zich niet tot de eigen locatie; de Frac in Marseille heeft een uitgebreid educatief programma met mobiele presentaties van de collectie in alle scholen in het gebied. De betrokkenheid bij het onderwijs en het sociale domein in het gebied zorgt ervoor dat het kunstpodium een breed publiek aan zich weet te binden.
In de Randstad biedt een specifieke functie gericht op actuele ontwikkelingen binnen een internationale context, met daarbij een geïnteresseerd en betrokken publiek, wellicht een waardevolle bijdrage die aansluit op de lokale context. Daar waar dat specifieke publiek veel minder aanwezig is en andere omstandigheden de levens van de inwoners kleur geven, kan een bredere opdracht wellicht meer opleveren. Binnen een brede opzet kunnen ook de laatste, actuele ontwikkelingen binnen de kunst een plek krijgen – en kan meer publiek worden bereikt.
Wat zou er gebeuren als er op bepaalde plekken in de regio’s buiten de Randstad een prachtig vormgegeven gebouw zou verrijzen dat in goede samenspraak met de omgeving een podium zou bieden aan de kunst en kunstbeleving in de volle breedte? Zou daar dan niet veel meer impact gegenereerd kunnen worden, meer dan de mager uitgeruste instellingen nu voor elkaar kunnen krijgen in opgelapte klaslokalen met weinig budget en een nichepubliek?
Als we verder ook willen dat de kunst in Nederland daadwerkelijk furore maakt in de Randstad, zou het dan geen goed idee zijn om flink te investeren in de grote instellingen die op internationaal vlak impact kunnen genereren, zodat Nederland niet alleen aantrekkelijker wordt binnen een internationale context, maar dat ook de overtuigingskracht waarmee de kunst een podium geboden wordt, leidt tot een groter draagvlak voor de beleving en ondersteuning ervan?
We komen uit een crisis van formaat waarin veel geïnvesteerd is om instellingen overeind te houden. Het is nu tijd om te werken aan een toekomst voorbij Corona. Dit is het moment waarop het verschil gemaakt kan worden, waarbinnen we ingesleten mechanismes kunnen verlaten en we aan de slag kunnen met grote ambities om de kunst een steviger fundament te bieden. Dat verdienen de makers, de podia en het publiek.
Eelco van der Lingen