De Nederlandse inzending voor de 60ste editie van de Biënnale van Venetië wordt verzorgd door kunstenaarscollectief Cercle d’Art des Travailleurs de Plantation Congolaise (CATPC) samen met kunstenaar Renzo Martens en curator Hicham Khalidi. De tentoonstelling in het Nederlands Paviljoen in de Giardini is gekoppeld aan de presentatie in de White Cube in Lusanga (DRC) en maakt deel uit van CATPC’s voortdurende inzet om land terug te winnen en zo biodiversiteit te herintroduceren, de aarde te regenereren en de gemeenschap in Congo van voedsel te voorzien. Een begeleidende publicatie is recent verschenen.
Lees hieronder het voorwoord van Eelco van der Lingen, directeur van het Mondriaan Fonds.
Publicatie
De catalogus The International Celebration of Blasphemy and the Sacred (in het Engels en Frans) bevat een hoofdtekst van curator Hicham Khalidi en een serie brieven van Ced’art Tamasala namens CATPC. Khalidi schreef de tekst in nauwe samenwerking met schrijver Amanda Sarroff, CATPC en Renzo Martens en ging hiervoor in gesprek met gerenommeerde auteurs en curatoren als Ariella Aïsha Azoulay, Ruba Katrib en Ndubuisi C. Ezeluomba. De publicatie bevat ook een inleiding door Mondriaan Fonds directeur Eelco van der Lingen en uitgebreide visuele documentatie van zowel de sculpturen en videowerken in het Nederlandse paviljoen in Venetië als de sculpturen in Lusanga. Prijs: € 29,95
“De Biënnale van Venetië is een belangrijk evenement op de internationale beeldende kunstkalender, misschien wel het belangrijkste. Het laat zien wat relevant wordt gevonden: welke tendensen, verhalen of bewegingen de aandacht verdienen. Hiermee vormt het een ijkpunt voor de toekomst van de beeldende kunst. In de jaren na de biënnale vullen de musea in de wereld zich met de bijdragen die het meest in het oog sprongen. De cv’s van de betrokken curatoren worden aangevuld en galeries verhogen de prijzen van de kunstenaars die meegedaan hebben.
Het thema van de Biënnale van Venetië is dit keer Foreigners Everywhere, een verwijzing naar een kunstprotest tegen xenofoob Italië uit het begin van deze eeuw. Volgens de curator Adriano Pedrosa wil deze editie van de biënnale de focus leggen op kunstenaars die buitenlander zijn – immigranten, diasporagemeenschappen, vluchtelingen, verstotenen – met de nadruk op zij die verhuisd of verplaatst zijn van beneden de evenaar naar daarboven.
De progressieve agenda van de Biënnale van Venetië met de focus op onrechtvaardigheid en ongelijkheid in de wereld in combinatie met de behoefte daar verandering in te brengen, staat in schril contrast met de inrichting van het podium van de biënnale. De tentoonstelling is een staalkaart van ongelijk verdeelde belangen. De rijke landen hebben hun paviljoens en die van de ooit ‘belangrijkste’ landen staan in de Giardini. Daar geven de landen ruimte aan hun belangrijkste kunstenaars, die meestal een paspoort hebben van het desbetreffende land.
Tijdens de vorige editie verlieten wij de Giardini en lieten het Rietveld Paviljoen aan Estland. Aan de rand van de biënnale, ver van de Arsenale of Giardini bleek het uiteindelijk niet slecht vertoeven. Wie de reis maakte naar het middeleeuwse kerkje Chiesetta della Misericordia en ging liggen in de kussens van Théo Demans nam meestal de tijd om de 45 minuten durende film van melanie bonajo volledig uit te kijken. Dat was in de hectiek van de Giardini waarschijnlijk minder vaak voorgekomen. We lieten de machtspolitiek van de Giardini achter ons, maar met een enkele verhuizing uit het historisch centrum van de biënnale, veranderen we natuurlijk niet de ongelijkheid die in de structuur van de biënnale ingebakken zit. Zelfs als alle nationale paviljoens allemaal een podium bieden aan kunstenaars uit de diaspora, de vluchteling, de immigrant of de verstotene, dan veranderen we nog steeds niet veel aan de systemische problematiek van de biënnale zelf.
Nog steeds vult de openingsweek zich met een publiek van bevoorrechten. Decadentie is nooit ver weg. Dat is niet alleen zichtbaar aan de dure jachten aan de kade, de uitbundige feesten en de beveiligers die ongewenste gasten buiten houden, maar ook aan de sneakers van de hippe curatoren en aan de outfits van kunstenaars wiens werk gekocht wordt door de 1% van de wereld, die het als investering opslaan in belastingvrije freeports.
Zou het Koninkrijk der Nederlanden dan maar niet meer mee moeten doen? Nee, want het samenkomen van goede intenties en problematische eigenschappen is niet alleen voorbehouden aan de Biënnale van Venetië, het is helaas eigen aan het leven en aan de mensheid in haar geheel. De ongelijkheid van de biënnale is wellicht onontkoombaar, maar biedt wel de mogelijkheid om onze eigen positie hierbinnen te onderzoeken. In de wrijving van eigenschappen die met elkaar in tegenspraak lijken, kunnen wij onze eigen moraliteit toetsen en bijschaven. Dat maakt het zinnig en waardevol.
In het Nederlandse paviljoen vinden we voor deze editie het Congolese collectief CATPC. Deze kunstenaars zijn geen ‘foreigners’ zoals gedefinieerd door Adriano Pedrosa. Ze verhuizen of vluchten niet en willen niet emigreren naar boven de evenaar. Hun zorg is vooral het herstel van de eigen aarde, dat na eeuwen van kolonisatie en uitbuiting is aangetast. Ze hebben geen behoefte aan het voorrecht van het rijke noorden. Ze zoeken naar balans in hun eigen voorrechten.
CATPC zien we in het Nederlandse Paviljoen dankzij kunstenaar Renzo Martens en curator Hicham Khalidi. De kunstenaarspraktijk van Martens staat aan de basis van CATPC. Het bracht hem naar Lusanga, Congo, waar hij de relatie onderzocht tussen de opbrengsten van multinationals uit koloniale tijden en van daarna, de uitbuiting van het lokale landschap en bevolking, en de wijze waarop sommige kunstinstellingen oorspronkelijk gefinancierd zijn. Zijn film White Cube (2020) laat zien hoe die queeste leidde tot de vorming en praktijk van CATPC en de bouw van Lusanga’s eigen kunstinstituut genaamd White Cube.
Goede intenties en problematische eigenschappen zijn ook aanwezig in het oeuvre van Martens. Ongelijkheid is een terugkerend thema, maar het staat ook aan de basis van Martens’ praktijk. De inzending van het Koninkrijk der Nederlanden voor de Biënnale van Venetië bestaat uit een zoektocht – begeleid door Hicham Khalidi en in dialoog met de leden van CAPTC – naar een nieuwe balans. Een balans waarbinnen CATPC het eigen verhaal vormgeeft en het eigen pad effent, met Martens als steun en niet als instigator. Het is een zoektocht binnen een geschiedenis en context van eindeloze ongelijkheid. Het is daarom geen gemakkelijke, maar wel een zinnige en waardevolle zoektocht. Voor CATPC, voor Martens en Khalidi, voor het Koninkrijk der Nederlanden en voor het publiek.
Onderdeel van de zoektocht naar balans en herstel is een bruikleenverzoek van CATPC aan het Virginia Museum of Fine Arts om het beeld van Balot tijdelijk terug naar Lusanga te krijgen. Dit beeld is oorspronkelijk gemaakt in Lusanga om de kwade geest van de Belgische administrator Maximilien Balot te vangen. Hij kwam om bij een oproer gericht tegen de Belgische kolonisator en de plantagehouders in 1931. Voor het Virginia Museum of Fine Arts is het een interessant etnografisch object dat goed geconserveerd bestudeerd kan worden in de Verenigde Staten. Voor de leden van CATPC is het beeld niet iets om te bestuderen, maar om te gebruiken. Het is een beeld met een spirituele functie en om die functie te vervullen zal het een reis moeten maken, terug naar Lusanga.
De positie van het Virginia Museum of Fine Arts is er een zoals die van vele etnografische musea in de wereld. Overal ter wereld worden beelden geconserveerd en tentoongesteld zodat het publiek, museumprofessionals en wetenschappers er van kunnen leren. Maar ook hier is ongelijkheid ingebakken in goede intenties. Veel objecten staan in beschermende vitrines losgezongen van hun oorspronkelijke functie. Ze zijn niet gemaakt om in glazen kooien gehouden te worden, onbereikbaar voor de bevolking waardoor en waarvoor de objecten gemaakt zijn.
Doordat het beeld Balot nu dankzij de Biënnale van Venetië terug kan reizen naar Lusanga, is de zoektocht naar balans niet alleen van grote waarde voor CATPC, Martens, Khalidi en het Koninkrijk der Nederlanden zelf: uit een context van ongelijkheid ontstaat een waardevolle ervaring voor een nog grotere groep. Zo kan deze editie bijdragen aan een nieuwe balans en een belangrijk ijkpunt vormen voor de toekomst van de beeldende kunst en de etnografica.”
Eelco van der Lingen
Directeur Mondriaan Fonds